De Atlantikwall
In de strijd tegen de Sovjet-Unie verplaatste Hitler vanaf de zomer van 1941 steeds meer troepen naar het oosten. Tegelijk rekende nazi-Duitsland op een geallieerde invasie vanaf zee. Als oplossing voor dit dilemma werd tussen 1942 en 1945 de Atlantikwall aangelegd, een aaneenschakeling van betonnen bunkers, versperringen en natuurlijke hindernissen zoals kliffen en rotsen langs de Atlantische Oceaan en de Noordzee. De Atlantikwall was vijfduizend kilometer lang en liep van het noorden van Noorwegen tot aan de grens met Spanje. De verdedigingswerken maakten van het bezette westen van Europa een bijna onneembare vesting, die met met relatief weinig troepen kon worden verdedigd. Door de West-Europese kust met een kustverdedigingslinie af te grendelen, zo was Hitlers idee, kon hij de soldaten vrijmaken die hij zo hard nodig had aan het Russische front.
De bouw van de Atlantikwall
De bouw schoot niet erg op en Hitler vond bovendien dat open stellingen te kwetsbaar waren voor luchtaanvallen, en beter in bomvrije bunkers met een muurdikte van minimaal twee meter gewapend beton konden worden ondergebracht. Dit werd Ständiger Ausbau(St) genoemd. Op 25 augustus 1942 komt vervolgens het bevel van generaal-veldmaarschalk Gerd Von Rundstedt, destijds opperbevelhebber van alle Duitse troepen aan het Westelijk front, om de West-Europese kust tot een onneembare vesting te maken. Dit bevel nummer 14 betekent eigenlijk de geboorte van de Atlantikwall.
Op 1 mei 1943 zouden er 15.000 zware bunkers gebouwd moeten zijn aan de Nederlandse, Belgische en Franse kust. Maar door gebrek aan arbeidskrachten, bouwmaterialen en brandstof waren er op de einddatum slechts 6000 bunkers opgeleverd. Daarvan stonden er 510 in Nederland, in plaats van de geplande 2000.
Daarom benoemde Hitler in 1943 veldmaarschalk Erwin Rommel tot inspecteur van de Atlantikwall. Hij vond dat de aanvallers bij een invasie al op zee vernietigd moesten worden en dat in het uiterste geval het beslissende gevecht op het strand zou plaatsvinden. Begin 1944 liet Rommel daarom allerlei versperringen in de vloedlijn plaatsen en grote aantallen schuin ingegraven palen, verbonden met staaldraden en voorzien van mijnen, de zogenaamde Rommel-asperges. Daarnaast versterkte hij de verdediging aan de landzijde door laaggelegen gebieden onder water te zetten en mijnenvelden, aarden wallen, loopgraven, tankgrachten en andere hindernissen aan te leggen. Zo is er tot vrijwel het eind van de oorlog gebouwd aan de Atlantikwall, ook al was toen allang duidelijk dat doorgaan geen enkele zin meer had. De Atlantikwall heeft een lengte van in totaal 6.200 kilometer. Dat is inclusief de kustlijn van de Engelse Kanaaleilanden die Hitler in 1940 veroverde.
Uiteindelijk zijn die 2000 verdedigingswerken er dus toch gekomen, samen met tienduizenden andere lichte bunkers en gemetselde bouwwerken. Bovendien werd de landzijde van onze kust uit angst voor luchtlandingen en tangbewegingen ook nog eens versterkt met tankgrachten, tankmuren en andere hindernissen.